De Zwarte Plak
Veel Britse en Amerikaanse vliegtuigen stortten tijdens de Tweede Wereldoorlog in Nederland neer. Een groot deel van hen kreeg hulp van het verzet bij het ontsnappen aan arrestatie om vervolgens uit Nederland gesmokkeld te worden. Dit werd de pilotenhulp genoemd – een verzetsdaad waar de doodstraf op stond. Een gedeelte van die geallieerde bemanningsleden werd via vluchtroutes of pilotenlijnen in Limburg in veiligheid gebracht.
Eén zo’n plaats waar hulp aan deze mannen werd geboden was de Zwarte Plak in de Peel. Daar stonden de boerderijen van de families Smedts, Geurts en Poels. Hoeveel piloten er precies zijn geholpen, is niet bekend. De Zwarte Plak was tevens een belangrijk verzamelpunt van de Raad van Verzet, groep Deurne. Er waren verschillende schuilplaatsen gegraven en onder de paardenstal van de boerderij van de familie Smedts was een kelder, waar voor een tijdje gevangenen werden vast gehouden. De families hadden allerlei verschillende onderduikers bij hen thuis, van studenten tot Joden en piloten. Ook verzetsmensen konden in de Zwarte Plak een schuilplek vinden.
Naast de drie families waren er nog veel meer mensen en verzetsgroepen betrokken. Zo waren er contacten met de familie van den Eynde in Zeilberg (Noord-Brabant). De Zwarte Plak was een onderdeel van een veel groter systeem van piloten- en onderduikhulp in Noord-Limburg. Tenslotte moest men de mannen verzorgen, voeden, kleden en weg smokkelen. Hiervoor was veel mankracht nodig. De mannen werden geholpen door koeriersters en koeriers en etappediensten die de piloten naar de grens begeleidden. Op 9 april 1944 arriveerde er voor het laatst een groep van achttien mensen op de boerderij van Poels. Op 23 april 1944 werden zij weer opgehaald door Cor van Staveren en nadien had men geen piloten meer op de Zwarte Plak.